Voor Wim Oepts was kleur het meest wezenlijke aspect van het schilderen. Dit ontdekt de schilder in 1937 in het Zuid-Franse vissersdorpje Collioure, waar hij wordt gegrepen door het magische mediterrane licht dat de wereld doet tintelen en stralen van kleur. Oepts, autodidact, begon zijn carrière als graficus. Als hij in 1924 Charey Toorop ontmoet moedigt deze hem aan te gaan schilderen. Oepts gebruikt dan de sociaal-realistische onderwerpen die hij ook voor zijn grafiek koos en schildert voornamelijk donkergekleurde straatscènes en stadsgezichten van Amsterdam, de stad waar hij geboren was en toen nog woonde. Juist als hij daarmee op het punt staat door te breken in Nederland, maakt hij in 1933 tijdens zijn eerste bezoek aan Parijs kennis met het werk van postimpressionisten en fauvisten als Bonnard en Matisse. Als hij een paar jaar daarna in 1937 naar Zuid-Frankrijk reist, waar hij zich bevrijd voelde, verandert zijn werkwijze radicaal. Zijn palet wordt kleurrijker en zijn toets steeds losser. Hij vindt er de inspiratie voor zijn karakteristieke landschappen, vooral dorps- en havengezichten, die vanaf die tijd worden opgebouwd in grote vlakken met felle, vaak onrealistische kleuren rood, violet, fel geel, groen en kobaltblauw. In 1939 vestigt de schilder zich met zijn Franse vrouw Marthe Caudal in Parijs, waar hij schilderlessen volgt bij Othon Friesz, die hem vooral het samenspel van kleuren in een schilderij bijbrengt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkt Oepts als ‘war artist’ in Engeland en neemt in 1944 als militair deel aan de invasie in Frankrijk. Eenmaal weer terug in naar Frankrijk leidt hij een teruggetrokken bestaan en is alleen met schilderen bezig. Hij is vaak in het zuiden te vinden waar hij schetsen maakt die vervolgens in zijn atelier in Parijs worden uitwerkt. In die tijd is het in Nederland alleen maar abstractie wat de klok slaat en werk dat als ‘figuratief’ wordt bestempeld, geniet veel minder belangstelling. Ook in Frankrijk krijgt Oepts geen noemenswaardige bekendheid. Pas vanaf de jaren ’65 gaat het beter, doordat verzamelaars in zowel Nederland als Frankrijk de eigenzinnigheid van een kunstenaar die niet tot een school behoorde leerden waarderen en zijn werk aankopen. Men deed dat dan bij de kunstenaar zelf, die elk jaar bij zijn trouwe groep klanten langs ging zonder dat een tussenpersoon er aan verdiende.