Na een lang verblijf in Antwerpen, waar hij les had gehad aan de academie en daarna van de landschapschilder Theodore Verstraete, vestigde Evert Pieters zich in 1897 op 41-jarige leeftijd in Blaricum. De schilderachtige natuur van het Gooi, de kleine boerderijen en de eenvoudige boerenbevolking inspireerden hem tot het schilderen van boerenbinnenhuizen en intieme boerenerven met moeders en spelende kinderen. Schilders als Albert Neuhuys en Hendrik Kever waren hem in dit genre al voorgegaan. Pieters had echter uit het zuiden een sterk gevoel voor licht en kleur meegenomen. Als geen ander kon hij in zijn forse, losse toets de weerschijn schilderen van het zonlicht op blonde kinderkopjes, de vlekkerige schaduw van een bloesemboom en de felgekleurde bloemen in het gras. Met zijn zonnige schilderijen had hij dan ook groot succes, vooral bij Amerikanen die ons land bezochten. Om aan de grote vraag te kunnen voldoen had hij in zijn atelier een speciaal hoekje ingericht als boereninterieur en in de tuin liet hij vaste modellen poseren. Pieters schilderde ook portretten en strandgezichten, waarvoor hij regelmatig naar Katwijk en Egmond trok.
Na 1920 schilderde hij een aantal figuurschilderijen en naakten buiten, die indruk maakten omdat ze in toon sterk verschilden van de uitbundige kleur die men van hem gewend was. Zo schreef R.W.P. de Vries jr in 1926: ‘Uit deze schilderijen, waarvan ’t hem spijt als ze toch verkocht worden (…) spreekt een geheel andere toon en stemming, daarin is hij virtuoos colorist en stemmingsschilder beiden. Hij heeft zich dan volkomen losgemaakt van een zekere traditie, maar ook van een bepaald kleurengamma op ’t palet, en nu, als in eens, een geheel andere toon gevonden.’