Willem Bastiaan Tholen wordt gezien als een veelzijdige en talentvolle kunstenaar, die in zijn tijd al zeer geliefd was. Als uitstekend netwerker verkocht hij zijn werken al tot ver over de grens. Zijn frisse kleurgebruik en originele composities maken het moeilijk hem te vangen in één hokje. Hij ging uit van zijn eigen ideeën en kracht en was niet noodzakelijk op zoek naar verbinding met gelijkgestemden. Zijn werk is kleurrijker en diverser van onderwerp dan dat van de Haagse Schoolschilders en hij werkt wat ingetogener dan de schilders van de Amsterdamse School, maar toch vinden zijn schilderijen en aquarellen aansluiting bij beide stromingen. Daarnaast is hij een begaafd etser en tekenaar.
Tholen – geboren in Amsterdam in 1931 – studeerde daar één jaar aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten (waar hij in dezelfde klas zat als Piet Meiners en Jan Voerman sr.) en haalde daarna in twee jaar zijn M.O. akten handtekenen en rechtlijnig tekenen aan de Polytechnische School in Delft. Op 18-jarige leeftijd staat hij als tekenleraar voor de klas in Kampen, waar zijn ouders inmiddels naar toe verhuisd zijn. Zijn vader volgde ook een schilder,- en tekenopleiding en van hem heeft Tholen vooral de liefde voor het buitenleven en het varen meegekregen. De enige opleiding in het schildersvak volgde Tholen in 1878, toen hij drie maanden in het atelier van Paul Joseph Constantin Gabriel in Brussel doorbracht. Tholen kende Gabriel via zijn tante van moederskant, de schilderes Arondine Arendsen, die samen met Gabriel schilderles had gevolgd bij Cornelis Lieste. Gabriel zou Tholens vriend en raadgever worden en ze maakten later regelmatig samen schildertochten, vooral in de omgeving van Giethoorn en Kampen. Het was vooral Tholen die Giethoorn bekend heeft gemaakt bij het grote publiek. In 1880 kwam hij op 20-jarige leeftijd naar dit afgelegen en onbekende dorpje van turfstekers – om er te vissen – en hij vond het zo schilderwaardig dat hij meerdere malen terugkwam om zijn indrukken vast te leggen. Aan de kunstcriticus Albert Plasschaert schreef hij vanuit Giethoorn “het is hier wanhopend mooi” en aan Willem Witsen, waar hij op de Rijksacademie bevriend mee was geraakt: “Je moet maar niet aan schilders zeggen dat ‘’t hier zoo mooi is, ’t is veel mooier dan Laren”. In al zijn veelzijdigheid heeft hij uiteindelijk een prachtig tijdsbeeld van het dorp neergezet: geschilderd, maar vooral ook geschetst.
Tholen schilderde al veel, maar had het lerarenbestaan de eerste jaren nodig om rond te komen. In zijn vrije tijd maakte hij buiten koortsachtig tekeningen en schetsen om in zijn atelier verder uit te werken. Zijn vele nagelaten schetsboeken tonen werken van hoge kwaliteit. Dit kwam niet alleen door zijn tekenopleiding en talent, ook zijn interesse om alles (technisch) te doorgronden voordat het werd geschetst droeg hier aan bij. Of het nu om molens, machines, bomen, planten, slachterijen of boten ging: hij onderzocht eerst tot in perfectie hoe iets in elkaar zat, functioneerde of groeide.
Het lesgeven viel hem steeds zwaarder. Aan Witsen schreef hij in 1885: “Als een schilder moet werken voor zijn bestaan is het een ongelukkig leven. Jij kunt doen wat je wilt, ik maar half”. Witsen woonde in die tijd op Ewijkshoeve, het landgoed van zijn familie in de bossen bij Soest. Ook zijn vader, beide zussen en Coba Mulder – de hartsvriendin van zijn zus Cobi, die later met Tholen zou trouwen – woonden daar en later trok Bram Arntzenius, een weduwnaar met 6 jonge kinderen bij hen in. Het landgoed was een zoete inval voor artistieke en intellectuele vrienden die langs wilden komen voor een kort of lang verblijf. Het was een levendige, kunstzinnige plek waar geschilderd, geschreven en gemusiceerd werd. Tholen werd er in 1885 voor het eerst uitgenodigd door Witsen. Deze had samen met Jan Veth en Antoon Derkinderen De Nederlandse Etsclub opgericht en ze wilden Tholen vragen lid te worden. Jaarlijks gaf deze club een portefeuille met ongeveer twaalf etsen uit, gemaakt door haar leden. Tholen was een uitstekend etser en werd inderdaad lid. Hij heeft drie jaar op rij een ets ingestuurd. Daarna had hij er naar eigen zeggen geen tijd meer voor, maar vanaf de eerste kennismaking met Ewijkshoeve werd hij er kind aan huis en had er later zelfs een atelier.
Hij heeft zich op deze plek verder ontwikkeld. Nieuwe onderwerpen dienden zich aan, waarbij met name de moestijn in al zijn facetten en de zes kinderen Arntzenius hem inspireerden. Hij krijgt oog voor onverwachte, speelse situaties (een uitzicht uit een open raam of deur, een ander –verrassender – standpunt, genretaferelen) en gaat steeds meer op composities en afsnijdingen letten, zoals in zijn tijd ook de eerste fotografen dat deden. Als hij de glazen broeibakken in de tuin schildert, legt hij de nadruk op de weerspiegeling van de wolken in het glas en zijn afsnijdingen maken landschappen en tuinzichten spannender. Stillevens schilderde hij zelden. Wel maken alledaagse voorwerpen als een boeket of een gieter vaak deel uit van een groter schildersverhaal op zijn doek of paneel; want Tholen was een zeer goede schilder maar hij wilde ook een verhaal vertellen en je laten meegenieten van al het moois dat hij waarnam. Alledaagse, tijdelijke momenten die hem raakten of verwonderden wilde hij doorgeven via zijn schilderijen. Door de hoge kwaliteit van de verf die hij gebruikte, ogen zijn werken in onze tijd nog steeds fris. Vaak gebruikte hij slechts weinig verf en dat komt de conditie van zijn schilderijen ten goede. ‘Rusticus’ (pseudoniem van de criticus H. de Boer) beschreef zijn verftoepassing eens als volgt: “Soms lijkt het niet meer dan een vliesje over het doek geademd: de schilder zoekt de ziel der dingen”.
In 1886 trouwt Tholen met de 17 jaar oudere Coba Mulder en zij vestigen zich in Den Haag, waar Cobi Witsen en Bram Arntzenius – die een jaar eerder trouwden – ook wonen met zijn kinderen. In 1990 koopt Tholen De Kanaalvilla aan de Haagse Haringkade en laat deze verbouwen zodat beide gezinnen weer kunnen samenwonen zoals op Ewijkshoeve. In Den Haag heeft Tholen veel contacten met Haagse Schoolschilders als de gebroeders Maris, Jozef Israëls, Mesdag, Bosboom, en met Mauve, die hij al kent van Ewijkshoeve. Hij wordt lid van Pulchri en van de Hollandsche Teekenmaatschappij, een internationale vereniging die het tentoonstellen van aquarellen wilde bevorderen. Tholen schildert veel in de omgeving en ook worden eigen huis en tuin weer een inspiratiebron. Paul Arntzenius, een van de kinderen van Bram, is veel in Tholens atelier te vinden en zal ook uitgroeien tot kunstschilder. Hij gaat ook wel eens mee met een vaar- en schildertocht op de Eudia. Met dit schip – dat Tholen in 1901 in Enkhuizen liet bouwen – verkende hij vooral het Zuiderzeegebied en de Waddenzee maar ook de Kagerplassen en de Zeeuwse wateren. De sfeer op het water, rond de havens en in de havenstadjes, leidde tot veel nieuwe onderwerpen voor zijn schilderijen en aquarellen.
Enkhuizen genoot zijn voorkeur boven alle andere Zuiderzeestadjes. Tholen heeft hier vaak en graag geschilderd en gewoond (hij heeft er zelfs een tijdje een huis gehad) en hij genoot van de verstilde sfeer in het dorp. Hier schilderde hij een aantal avondscènes bij ondergaande zon. Om de intieme sfeer te krijgen die hij zocht maakte hij bij avond graag gebruik van het licht van straatlantaarns. Hij heeft zich, als tijdelijk bewoner, veelvuldig ingezet voor het behoud van de authentieke kenmerken van het dorp Enkhuizen en de bewoners waren hem hiervoor zeer dankbaar.
Coba werd ziek in 1916 en overleed twee jaar later in een sanatorium in Heelsum. Tholen bleef in de Kanaalvilla wonen, maar het gezin Arntzenius verhuisde naar elders. Hij hertrouwde in 1919 met jonkvrouw Lita de Ranitz en zij bleven samen tot hij overleed op 5 december 1931. Bij zijn overlijden hing de vlag op de Dromedaris in Enkhuizen halfstok.