Jan Altinkkunstenaar • kunstschilder • aquarellist • tekenaarGroningen 1885-1971
biografie van Jan Altink
Portret van Jan Altink
Jan Altink was samen met Jan Wiegers, Johan Dijkstra en George Martens een van de oprichters van de Groninger kunstkring ‘De Ploeg’. Altink en een paar van zijn kunstzinnige vrienden vonden dat het gezapige kunstklimaat in Groningen ontgonnen moest worden. Zo ontstond het idee om de nieuwe kunstkring De Ploeg te noemen.
Altink was een buitengewoon getalenteerde leerling van de Academie Minerva in Groningen. Tijdens zijn opleiding ontving hij al prijzen en eremedailles. Na het behalen van de Akte M.O.- Tekenen voorzag hij een aantal jaren in zijn levensonderhoud met lesgeven op teken- en ambachtsscholen in Leek, Middelstum en Zuidbroek en als decoratieschilder. Naast zijn vrije werk ontwierp Altink advertenties en beeldmerken voor Groningse bedrijven en illustreerde hij dichtbundels, kinderboeken en onderwijskundige uitgaven. Hij bleef lange tijd nauw betrokken bij De Ploeg en was lid tot in de tweede helft van de jaren 60. Meerdere malen bekleedde hij de functie van secretaris en ook eenmaal die van penningmeester.
Altink, boerenzoon uit een veehouders gezin, was altijd al gewend om buiten te werken. Dat maakt hem meer dan enig ander Ploeglid de ‘landschapschilder’ van de kunstkring. Tijdens zijn academietijd al werd hij door zijn leermeester F.H. Bach naar buiten gestuurd om vast te leggen wat hij daar zag. Aanvankelijk schilderde Altink post-impressionistische landschappen, stadsgezichten en portretten in grijs- en groentonen. Zijn werk viel meteen in de smaak en werd op de Pictura tentoonstelling in 1918 zeer goed gerecenseerd in de noordelijke kranten. Rond 1922 trad er verandering in zijn werk op. Vaak was hij met Johan Dijkstra, Jan Wiegers of Ekke Kleima te vinden bij het Blauwborgje, een boerderij aan het Reitdiep, een riviertje tussen Groningen stad en Zoutkamp. In de jaren 20 was het een punt van samenkomst van de Ploegleden. Vaak bakte boerin Schuitema dan pannenkoeken en werd er buiten geschilderd. In die tijd veranderde het kleurgebruik van Altink en deden paars, vlammend geel en blauw hun intrede. Tot in de jaren 60 bleven het Reitdiep en het omringende Groningse boerenland geliefde motieven van de schilder.
In 1924 vindt er een doorbraak plaats in het werk van Altink. Hij start met het gebruik van wasverf. Olieverf werd hiervoor aangelengd met bijenwas en benzine. In navolging van de Duitse expressionist Kirchner waren het vooral Altink, Jan Wiegers en Johan Dijkstra die dit verfmengsel gebruikten. Het droogde veel sneller dan olieverf en zorgde voor een matte uitstraling en volle kleur. De periode tussen 1924 en 1927 wordt als Altinks belangrijkste, expressionistische tijd beschouwd en zijn productie was enorm. Altink zei zelf in 1925 van zijn felle, uitgesproken kleurgebruik: ‘De dingen hebben geen kleur. Alleen het licht heeft kleur’.
Na 1927 verandert de toon van Altinks werk. Zijn kleurenpalet beperkt zich vaak tot maar drie of vier kleuren die hij gebruikt om licht en ruimte in zijn landschappen te suggereren. Na zijn verhuizing naar het zuiden van de stad Groningen in 1933 verdwijnt het typische kleiland als motief en richt hij zich meer op het Noord-Drentse landschap en het Paterswoldse Meer. De nieuwe omgeving heeft ook zijn effect op het kleurgebruik van de schilder, dat in het Groninger Dagblad van 6 oktober 1938 omschreven werd als ‘een warmkleurig Impressionisme, dat donkerder is en minder robuust dan zijn vroegere werk’. Onder invloed van de deprimerende omstandigheden van de oorlogsjaren past Altink in die jaren meer bruin en grijs toe en ook zijn stillevens, waaraan hij vaak ’s nachts werkte, ogen donker.
Na de oorlog kwam er voor Altink en ook andere leden van De Ploeg meer ruimte om buitenlandse reizen te maken. Jan trok in 1946 naar Zuid-Frankrijk, later ook naar Zwitserland, vermoedelijk op aanraden van Jan Wiegers. De nieuwe landschappen, het licht en de kleuren vormden een totaal nieuwe uitdaging. Directeur van het Groninger museum Jos de Gruyter zorgde voor grotere bekendheid van het werk van De Ploeg en organiseerde tentoonstellingen die niet alleen in Groningen te zien waren, maar ook in het westen en zuiden van het land. Na het overlijden van Altink in 1971 wijdde het Frans Hals Museum een grote overzichtstentoonstelling aan een van de kunstenaars van het eerste uur van de Ploeg.