Het heeft lang geduurd voordat kunstenaars de schoonheid van het Hollandse kerkinterieur als zelfstandig motief hebben gebruikt voor hun schilderijen. Tot in de 17e eeuw worden kerkinterieurs mondjesmaat geschilderd, maar altijd zijn het geconstrueerde fantasiekerken, zoals die van Gerard Houckgeest en Hendrick van Vliet. Pieter Saenredam is eigenlijk de eerste die van meet af aan interieurs ‘naar de natuur’ schildert. Hij was hierin echt een einzelgänger en zijn invloed was klein, omdat hij werkte vanuit zijn woonplaats Haarlem en zijn onderwerp dichtbij huis vond: de Grote of St.-Bavokerk. Hij legt zich toe op een zo precies mogelijke weergave van de architectonische elementen van het godshuis en besteedt veel aandacht aan het perspectief. Opvallend genoeg is de licht-donkerwerking die in kerkgebouwen vaak zo sterk aanwezig is in zijn werk van ondergeschikt belang. Het verbeelden van het majestueuze, verhevene dat een kerk kan hebben verschuift in de 18e en 19e eeuw steeds meer naar het weergeven van het meest nederige en sobere. Johannes Bosboom is er een meester in. Hij wil vooral de sfeer overbrengen in verf. Dat doet hij met rembrandtesk licht, maar ook door zijn figuren te hullen in 17e-eeuwse kleding. Protestantse kerken hebben zijn voorkeur, kerken waar de beeldenstorm op z’n minst wat sporen heeft nagelaten, zonder teveel versiering en franje. Zijn schilderijen zijn als monumenten die ons losweken van de alledaagse hectiek en uitnodigen tot bezinning.