Zoek op kunstenaar
Sluit

publicaties

persberichten

Tentoonstelling Wintersalon 2004: Virtuoos in Verf

30 juli 2004

Werk van Hollandse meesters uit de 19e en 20e eeuw

Van 18 november tot en met 4 december 2004 organiseert Simonis & Buunk Kunsthandel in Ede de jaarlijkse Wintersalon, waarin een rijk gevarieerde en interessante collectie schilderijen en aquarellen van voornamelijk Hollandse meesters uit de periode 1830–1970 te zien zal zijn. De tentoonstelling biedt veel nieuwe aanwinsten op het gebied van de Hollandse romantiek, de Haagse, Amsterdamse en Larense School en de klassiek-modernen uit de 20e eeuw, zoals de neo-impressionisten, de Bergense School, de Groninger Ploeg, de Nieuwe Realisten en de na-oorlogse abstracten. Goed werk van hoge tot zeer hoge kwaliteit.

Bijzondere Koekkoeks

Wat de 19e eeuw betreft zijn er een aantal mooie schilderijen van leden van de Koekkoek-familie te bewonderen, waaronder een vroeg landschap met dansend landvolk bij een bosrand van Barend Cornelis Koekkoek. Een schilderij dat zowel wat betreft de kwaliteit als het onderwerp met veel figuren uitzonderlijk genoemd mag worden. Daarnaast is er werk te zien van vrijwel alle andere belangrijke representanten van de Nederlandse romantische schilderkunst, zoals Cornelis Springer, Charles Leickert, A.H. Bakker Korff, Wouterus Verschuur en J.C. Schotel. Elk vertegenwoordigd met het genre waarin hij het meest uitblonk. Indrukwekkend is een rijk gestoffeerd wintergezicht van Andreas Schelfhout getiteld Schaatsvolk en trekslede op bevroren vaart, geschilderd in 1869 toen de meester tweeëntachtig jaar oud was. Het is een geïdealiseerd winterlandschap dat alle ingrediënten bevat die dit soort schilderijen bij tijdgenoten zo geliefd maakte: glad ijs, een molen, een koek-en-zopie en schaatsers tot aan de horizon, waar een aanrollende wolkenpartij een flinke sneeuwbui aankondigt. Opmerkelijk zijn de sparren links, die Schelfhout zelden schilderde, en de prachtig uitgewerkte figuren en trekslee met paard op de voorgrond, die goed het vertellend vermogen van de schilder illustreren.

Hoogtepunten uit de Haagse School

Op deze Wintersalon is ook ruim aandacht voor de Haagse School. In navolging van de schilders van Barbizon werkten deze Hollandse impressionisten bij voorkeur niet meer in het atelier, maar buiten in de natuur om, zoals Willem Roelofs het uitdrukte, ‘de rijke weelde der natuur met volle, frische ongemeten teugen in te drinken’. Wat hen voor ogen stond was een eerlijke, directe weergave van de sfeer van het Hollandse landschap, een opdracht waarvan zij zich met enthousiasme kweten. Vooral geliefd was het vlakke Hollandse landschap met zijn groene weiden onder indrukwekkende wolkenluchten. Het schilderij Langs de Vaart van Willem Roelofs is daar een duidelijk voorbeeld van. Roelofs woonde vanaf 1847 in Brussel, maar bracht vrijwel iedere zomer een paar maanden in Nederland door om in buitenstudies het landschap en de ‘zeldzaam mooie groenen’ van de Vechtstreek en het waterrijke hart van Holland op het doek vast te leggen. Mooi impressionistisch werk is er ook van Paul Gabriël, J.H. Weissenbruch, Jozef Israels, Hendrik Willem Mesdag en van Johan Barthold Jongkind, van wie vijf landschappen te bewonderen zijn. Van zijn vriendin en beschermster ‘madame’ Fesser is er een gezicht op een sluisje uit 1888, een doek dat qua koloriet en toets sterk aan het werk van Jongkind doet denken.

Israels, Klinkenberg en Breitner

De Amsterdamse impressionisten, die zich voornamelijk wijdden aan levendige voorstellingen met figuren en stadsgezichten, zijn vertegenwoordigd met onder andere een sfeervol, zomers strandgezicht ‘Ezeltje rijden’ van Isaac Israels en een groot stadsportret van J.C.K. Klinkenberg De Montelbaanstoren te Amsterdam. Klinkenberg specialiseerde zich in het schilderen van dit soort topografische stadsgezichten, altijd gedetailleerd, met de gevels badend in een fel zonlicht dat het witte zandsteen en de rode baksteen helder doet oplichten. Heel wat anders dan de dromerige stadsimpressie van tijdgenoot Willem Witsen, met dezelfde toren als onderwerp, die ook op de tentoonstelling te zien is. En voor wie nog meer wil genieten van deze impressionisten is er een fascinerend bloemstilleven van G.H. Breitner, ongewoon gedurfd van opzet en uitwerking, waarmee hij zijn naam als ras-kunstenaar weer eens volop eer aandoet.

Mondriaan

De overgang van het impressionisme naar de nieuwe artistieke uitdrukkingsvormen van de vroege 20e eeuw wordt gemarkeerd door het imposante schilderij De Oostzijdse Molen aan het Gein bij maanlicht van Piet Mondriaan, geschilderd omstreeks 1902-1903. Deze molen, die zich iets ten oosten van Abcoude bevindt, was tussen 1900 en 1911 een van Mondriaans geliefdste thema’s. Hij schilderde hem vele malen, vanuit diverse standpunten en op verschillende uren van de dag, bij zonsondergang of nacht, vanaf de rivierzijde of de landkant, op staand en op liggend formaat, zoekend naar telkens nieuwe oplossingen voor de vormproblemen waarvoor hij zich gesteld zag. Deze versie is vermoedelijk een van Mondriaans eerste avond- en nachtlandschappen, een thema dat veel voorkwam in de jaren 1905-1908 toen de schilder zich steeds intensiever concentreerde op de werking van het licht van zon of maan. In deze ‘nocturnes’ verdwijnen de details, zodat krachtige, eenvoudige vormen van donkere silhouetten het beeld gaan bepalen.

Ruim aandacht is er ook voor latere ontwikkelingen in de schilderkunst met werk van Leo Gestel, Jan Sluijters, Charley Toorop, Otto van Rees, Harm Kamerlingh Onnes, Anton Rooskens en vele anderen. Traditiegetrouw is er veel aandacht voor de Groninger Ploeg; landschappen van Johan Dijkstra, Jan Altink, Henk Melgers en Siep van den Berg, een stilleven en stadsgezicht van Jan Wiegers en abstracte composities van Wobbe Alkema en Jan Jordens weten de toeschouwer iedere keer weer te verrassen door hun kleuren en gedurfde opzet. Speciale aandacht verdient een portret van Hendrik Werkman door Jan Altink, in felle kleuren opgezet en spontaan en expressief in de beste traditie van De Ploeg. In zijn werkwijze klinkt de invloed door van Ernst Ludwig Kirchner, die Ploeg-genoot Jan Wiegers in de jaren twintig in Davos had leren kennen. Van Max Pechstein, een schilder die samen met Kirchner vanaf 1906 in Dresden deel uitmaakte van de Duitse expressionistische avant-garde, hangt er een opmerkelijk krachtige en kleurige aquarel uit 1921 getiteld Koeien in een landschap. De op persoonlijke indrukken gebaseerde beeldtaal van Pechstein kunnen wij nu bewonderen, maar rond 1921 en nog lang daarna werd zijn kunst verre van gewaardeerd.

Glazenwasser aan het werk tenslotte, van Johan van Hell, vertegenwoordigt het Hollandse realisme uit de jaren twintig en dertig, waarvan Simonis & Buunk een kleine maar zeer fraaie collectie bij elkaar heeft gebracht. Van Hell, overtuigd socialist, streefde naar een objectieve beeldtaal. In het realisme dat hij vanaf 1925 ontwikkelde zijn invloeden te bespeuren van De Stijl en het constructivisme. Zijn modellen vond hij doorgaans op straat, zoals een kolenboer, een straatventer of, zoals hier, een glazenwasser, die hij afstandelijk en toch met een zekere humor in beeld bracht.

Afbeeldingen