Isaac Israelskunstenaar • kunstschilder • aquarellist • tekenaarAmsterdam 1865-1934 Den Haag
biografie van 'Isaac' Lazarus Israels
Portret van 'Isaac' Lazarus Israels
Isaac Israels is, samen met George Hendrik Breitner, de belangrijkste vertegenwoordiger van de Amsterdamse Impressionisten. Deze kunstenaars bewogen zich in de kring van de Tachtigers, een groep schrijvers en dichters die het motto Kunst is passie hanteerden. Voor de Amsterdamse Impressionisten was het schilderij mede de uitdrukking van een gevoel van de kunstenaar en moesten penseelvoering en palet afgestemd worden op het onderwerp. In tegenstelling tot hun Haagse collega-schilders, die vooral het gegoede stadsleven verbeeldden, vonden zij hun onderwerpen op straat. Zij deden inspiratie op in volkse cafés en danshuizen en trokken naar verpauperde wijken, havens en bouwputten, de plekken waar het leven van de gewone man zich afspeelde. De Amsterdamse kunstenaars zetten hun indrukken op het doek met een bewogen, soms heftige penseelvoering en een dramatisch, donker kleurenpalet van bruinen, roden en zwart, met witte accenten. Hiermee uitten zij hun sterke persoonlijke en sociale betrokkenheid bij het grauwe leven van deze mensen. Israels schilderde brokken ‘toevallig leven', die hij vond in de winkelstraten, koffiehuizen en café chantants waar het drukke, stadse leven zich afspeelde. In enkele rake houtskoollijnen of losse snelle penseelstreken met subtiele kleuraccenten legde de kunstenaar vast wat hij zag. Hij schilderde ook luchtige strandscènes in Scheveningen en langs de Italiaanse Rivièra en was een knap portrettist.
Als zoon van Jozef Israëls geboren in 1865, kreeg Isaac Israels het schilderen met de paplepel ingegoten. Binnen het Amsterdamse orthodox-joodse gezin waar hij opgroeide werd veel aandacht besteed aan schilderkunst en literatuur; elk jaar bracht het gezin een bezoek aan de Parijse salon en bezocht binnen Europa toonaangevende kunstenaars waaronder Max Liebermann, en bevriende kunsthandelaren. Isaac, die al jong tekentalent toonde, werd van school gehaald door zijn ouders toen hij dertien was om bij zijn vader in de leer te komen. Van 1878-1880 volgde Isaac de Academie van Den Haag, waar Marius Bauer, Floris Verster en George Breitner zijn medestudenten waren. In 1881 debuteerde Isaac op de Tentoonstelling voor Levende Meesters in Den Haag met een schilderij dat meteen werd aangekocht door Hendrik Willem Mesdag, een goede collega van zijn vader. Isaac wilde echter niet in het spoor van zijn beroemde vader treden. In zijn beginjaren concentreerde hij zich aanvankelijk op figuurstukken, portretten, processies en vooral militaire onderwerpen. Daarna ontwikkelde Israels zijn eigen doel; het vastleggen van een impressie van een moment uit het volle leven, waarbij het hem niet ging om de gedetailleerde uitwerking, maar het onderwerp zelf. Dat deed hij in een helder, kleurrijk palet en een losse, impressionistische penseelstreek. Niet alleen in schilderstijl verschilt Isaac van zijn vader, ook hun onderwerpen zijn totaal anders. Waar Jozef emoties verbeeldde in zware, sentimentele werken en het strand en de duinen het decor voor Scheveningse vissersvrouwen en hun kinderen zijn, schilderde de lichtvoetige Isaac elegant geklede dames in zomerse toiletten in de stad en later badgasten aan het Lido van Venetië of op het mondaine strand van Viareggio. Daarmee onderscheidde hij zich van de Franse impressionisten bij wie een uitgewerkt licht-, zon- en kleureffect het belangrijkste middel was en leverde het hem de bijnaam ‘de Hollandse Impressionist’ op.
Isaacs werk toont duidelijk verwantschap met dat van George Hendrik Breitner, met wie hij naar Amsterdam trok in 1886. Israels werd lid van Arti et Amicitiae en opgenomen in de kring van De Nieuwe Gids. Met Breitner en ook zijn vriend Frans Erens, criticus en schrijver, zwierf Israels bij nacht en ontij door Amsterdam en bezochten zij kroegen en danshuizen. De stad zette Israels en Breitner aan tot het schilderen van vluchtige momenten uit het stadsleven, gewaagde olieverven van voetgangers bij avond, dienstmeisjes en de oude buurten, die hen de naam ‘Amsterdamse impressionisten’ opleverde. Ook introduceerden zij de fotografische 'snapshot' , door radicale beeldafsnijdingen toe te voegen op hun schilderijen.
Zomers was Isaac in Scheveningen waar hij samen met zijn vader een gehuurd huis bewoonde en het strand en de boulevard vastlegde in snelle, virtuoze penseelstreken en een zonnig palet. Rond 1900 kreeg hij dankzij Thérèse Schwartze een introductie bij het Amsterdamse modemagazijn Hirsch aan het Leidseplein, waar hij naaisters, mannequins en pasdames schilderde. De zusjes Ippy en Gertie, mannequins van Hirsch, waren zijn geliefde modellen, die we in het vroege werk tot in de details uitgewerkt zien, in latere jaren geeft Israels het modesilhouet juist schetsmatig weer.
In 1903 verhuisde Israels naar Parijs, waar hij tien jaar blijft wonen en waar hij in overvloed vond wat hij altijd al zocht: danshuizen, cabarets, en de elegante wereld van de haute couture. Israels wist toegang te krijgen tot exclusieve modehuizen als Paquin en Drecoll, waar hij niet alleen de welgestelde clientèle observeerde, maar ook het werk van de naaisters en hoedenmaaksters vast kon leggen, tijdens hun werk, maar ook in hun middagpauze in de nabijgelegen Tuilerieën. Daarnaast inspireerden de parkgezichten met elegante ruiters en elegante geklede vrouwen op een bankje hem tot het schilderen in pastel- of aquareltechniek. Het is opmerkelijk dat zijn werk in Frankrijk weinig waardering vond, terwijl het naar Hollandse begrippen erg 'Frans' aandeed. Na zijn tijd in Parijs trok de reislustige Israels in 1913-1915 voor twee jaar naar Londen waar de ruiters en amazones op Rotten Row in Hyde Park vaak zijn onderwerp waren, maar ook boksers en ballerina's. Daarna volgde een verblijf in Zwitserland, waarna hij zich weer in Nederland vestigde en afwisselend in Den Haag, Amsterdam en Scheveningen verbleef. In 1921-1922 maakte hij een reis naar Nederlands- Indië waar hij voornamelijk op Java verbleef en het eiland Bali bezocht, waar hij veel vrouwenfiguren schilderde.
Na terugkeer uit Indië vestigde Israels zich definitief in het huis van zijn overleden ouders aan de Koninginnegracht 2 in Den Haag. Hij zou hier – afgezien van een aantal korte reizen – blijven wonen tot zijn overlijden. In deze laatste Haagse tijd verwierf hij in Nederland veel erkenning en hij kreeg een groot aantal portretopdrachten. De altijd al aanwezige aandacht voor de zelfkant van het leven uitte zich in zijn latere leven in belangstelling voor het circus, cabaret, toneel en de cafés. Israels omvangrijke oeuvre van zo’n 3000-4000 schilderijen en duizenden tekeningen, aquarellen en pastellen kan min of meer als op zich zelf staand beschouwd worden. Zijn nalatenschap bestaat uit zonnige strandgezichten met ezeltje-rijdende kinderen, portretten van beroemde actrices en schrijfsters, kermis- en circusscènes met worstelaars en acrobaten, stadsgezichten met het Amsterdamse en Parijse straatleven, mondaine dames in de nieuwste mode en café-interieurs met dansende paren of een eenzaam drinkende vrouw; hij maakte portretten van beroemdheden als Mata Hari en feministe-arts Aletta Jacobs, maar hij schilderde ook anonieme Amsterdamse straatmeiden, hoedenmaaksters en telefonistes. Israels hield vast aan zijn eenmaal verworven stijl en vernieuwde zich nauwelijks. Volgens zijn vriend Frans Erens was hij een goed en rechtschapen mens die, altijd alleen gebleven, sober en teruggetrokken leefde waardoor hij een gereserveerde indruk maakte. Hij kon niemand leed kon aandoen, hield niet van vormelijkheid en conventies en was altijd op zoek naar het 'echte' in alles.
Op 7 oktober 1934, twee dagen nadat hij werd aangereden door een auto, overleed Israels thuis aan de gevolgen van inwendige verwondingen.