Zoek op kunstenaar
Sluit

Dansen in de Amsterdamse Jordaan

De Jordaan en het draaiorgel horen bij elkaar. Vanaf ongeveer 1900, het begin van de Amsterdamse orgelbloei, werd daar op feestdagen door kinderen en volwassenen bij het straatdraaiorgel gedanst en gezwierd dat het een lieve lust was. Het draaiorgel gaf vele mensen de kans om de nieuwste hits te leren kennen wanneer het orgel door hun buurt trok. Tegenwoordig is het draaiorgel niet meer zo populair als in het begin van de twintigste eeuw, maar het is en blijft een belangrijk stukje Nederlandse cultuur dat niet moet worden vergeten.

Rond 1909 legt de schilder Piet van der Hem de vreugde rondom het draaiorgel vast. Hoe knap weet hij de vrolijkheid en wilde bewegingen van de dansparen met zijn penseel te vangen. De schorten en uitwaaierende rokken van de vrouwen geeft hij weer in ongetemde, stevige penseelstreken, een beweging die wordt voortgezet in de korte toetsen kleur van de glinsterende straatklinkers. In het hele oeuvre van Van der Hem staat de mens centraal; in statige portretten, expressieve koppen of vlotte impressies van passanten, zoals de dansparen voor het orgel. Naast schilder was hij ook illustrator en politiek tekenaar, die het kenmerkende en anekdotische van zijn onderwerp feilloos wist te analyseren en registreren.

Piet van der Hem woonde en werkte in Amsterdam en behoorde rond 1915 tot de groep ‘modernen’ waartoe ook Gestel en Sluijters worden gerekend. Hij reisde veel. In Parijs, Rome, Madrid en Moskou schilderde hij het leven op straat en in de cabarets, danspaleizen en music-halls. Tijdens een verblijf in Volendam en Edam van 1917 tot 1919 werd hij geïnspireerd door het strand- en vissersleven en door het leven van mondaine toeristen die deze vissersplaatsen bezochten.

‘We hebben hier te doen met een kunstenaar, die veel heeft te zeggen, die diep in het wezen der figuren schouwt, welke hij wil uitbeelden, en die een meesterschap aan den dag legt in de techniek van zijn vak, waarvoor al zijn kunstbroeders wel eerbied zullen hebben. Hij is ‘de’ voorman onzer jongere meesters.‘ (Frits Lapidoth in De Nieuwe Courant, 19 okt. 1913)